In 1936 werd een verkenningstocht gemaakt als voorverkenning voor later te ondernemen expedities. Het brongebied van de Digoel en Eilandenrivier moest worden verkend. Hierbij moest speciaal aandacht gegeven worden aan mogelijkheden voor het onderhouden van een vliegverbinding met water of landvliegtuigen.
Als uitvalbasis werd gekozen voor Tanah Merah. Dit was een van de weinige nederzettingen in het binnenland die maandelijks bevoorraad werd door een stoomschip. Vanaf deze plek zou de voorverkenning starten. Tevens moest hier een vliegveld worden aangelegd.
Kapitein Becking kreeg de leiding over de verkenningstocht. Zijn secondant werd kapitein Harting. Becking kende het terrein rond Tanah Merah als zijn broekzak als voormalig commandant van het interneringskamp. De voormalige arts van het interneringskamp schreef in zijn memoires :
Bij de aanstaande goudexploratie zal de bestijging der
uitloopers van het centrale bergland vanuit Tanah-Merah
eerstdaags een feit zijn, daar deze post hiervoor als
uitgangspunt is gekozen. Het toeval wil nu, dat het weer
kapitein Becking is, die — vergezeld van den gewezen
marechausseekapitein Harting — als leider der militaire
verkenning dezer exploratie, en ruim acht jaren na zijn vertrek
van Boven-Digoel, het gebergte vanuit de onderafdeeling
zal beklimmen en wij wenschen den veteranen op hun
gevaarvolle tochten dan ook veel succes toe
Hoe logisch deze aanname ook was, de reisopdracht voor Becking luidde echter niet om het gebergte te beklimmen. De aandacht ging eerst uit naar de uitlopers van het laagland, een overgangsgebied van kustmoeras naar meer hooggelegen vlaktes.
Becking besloot zijn overlandtocht naar de Eilandenrivier zo noordelijk als mogelijk te starten, zoveel stroomopwaarts als motorboten konden komen. Ook al had Becking in 1927 wel verkenningstochten rond het kamp gehouden, zo noordelijk was hij nog niet geweest.
Becking schatte in dat hij 8 dagen nodig had om de Eilandenrivier vanaf een hoog gelegen startbivak aan de Digoel te bereiken. Op de kaart was de afstand zo’n 65 kilometer. Hij schatte in zo’n 8 kilometer per dag af te kunnen leggen. De terugreis kon wat sneller omdat het pad al gebaand was. Maar hij had zeker 13 dagen nodig om alleen heen en terug te gaan.
Daarbij kwam nog de tijd voor de daadwerkelijke verkenning van de Eilandenrivier. Becking was van plan zijn expeditie te splitsen aan de Eilandenrivier zodat er twee gebieden tegelijkertijd verkend konden worden. Met de inzet van een extra bevoorradingsploeg die 2 weken na hen vertrok, moest er dan een rendez-vous plaatsvinden aan de Eilandenrivier zodat ze voor de terugreis nog extra bevoorrading konden krijgen.
Ook al waren Becking en zijn collega Harting maar met zijn beiden als kwartiermakers, er was een grote hoeveelheid dragers nodig zeker ook omdat militaire dekking nodig was. Naast twee persoonlijke bediendes voor Becking, Harting en de luitenant van het militaire detachement moest een opvouwbare boot mee worden gedragen. In totaal gingen 11 militairen mee met 27 militaire dragers en waren 28 extra dragers nodig voor de civiele leden van de expeditie. In totaal 72 personen.
De expeditie vertrok op 23 Juli vanaf Tanah Merah in 2 motorboten die elk een sloep achter zich aan sleepten. Na drie dagen varen bereikten ze bijna het beoogde startpunt maar door ondiepte van de rivier moesten ze hun startbivak iets meer stroomafwaarts aanleggen vlak onder de huidige Casuaris rivier.
De oversteek over land bleek moeizaam te zijn. Het regende dag en nacht, de civiele dragers begonnen te muiten en werden ziek, eenmaal werd de expeditie beschoten met pijlen en er moesten vaak riviertjes overgestoken worden. Bij het oversteken van een van de rivieren, gleed Becking van een boomstam en ging kopje onder. Zijn mechanische stappenteller overleefde dit avontuur niet zodat het schatten van de afgelegde afstand minder nauwkeurig werd.
Op dag 8 bereikte men een grote brede rivier. Weliswaar had Becking ook gedacht 8 dagen nodig te hebben om de Eilandenrivier te bereiken, maar door de moeizame tocht had hij tijd verloren en twijfelde of hij er al kon zijn. Zijn schatting was dat hij 57 km had afgelegd van de 65. De loop van de rivier leek niet te passen bij de beschrijving van de Eilandrivier op zijn kaarten maar er waren geen andere grote rivieren in de buurt bekend en hij moest op zijn minst in de buurt zijn.
Becking twijfelde. Met de opvouwbare boot werd de rivier zowel stroomopwaars als stroomafwaarts in kaart gebracht. Op sommige plekken was de rivier wel 300 tot 500 meter breed. Langs de oever was de begroeing zo dik dat er doorkomen aan was. Er was sprake van sporadisch verspreide bewoning door Papua’s. Hij stelde vast dat het terrein te drassig was voor een vliegveld. Wat betreft de mogelijkheden voor een watervliegtuig, leek er wat meer perspectief. Ondanks vele rivierbanken, bochten en drijfhout vond hij ook rechte stukken van 500 meter zonder al teveel boomstammen.
Becking besloot dat er geen tijd meer was voor verdere verkenningen. Enkele dragers waren ziek en Becking zelf had last van zijn knieen. Omdat het de afgelopen periode alleen maar aan het regenen was en de waterstand in de overgestoken rivieren snel kon veranderen, was hij er niet zeker van dat de bevoorradingsploeg hun op tijd zou bereiken en besloot hij ze alvast tegemoet te reizen. Op de terugreis hield hij zo nauwkeurig mogelijk de afstand bij. Hij kwam uit op een schatting van 51 km waarbij zijn twijfel of hij de Eilandenrivier bereikt had, alleen maar toenam. Mogelijk ging het om een nog onontdekte rivier.
Na terugkomst in Tanah Merah, werd aansluitend een tweede verkenning uitgevoerd in het gebied ten oosten van de Digoelrivier. Deze verkenning had ten doel om de lokale bevolking beter in kaart te brengen met het doel hier arbeidskrachten te kunnen huren voor werkzaamheden voor de expeditie (oa grondwerkzaamheden voor aanleggen vliegveld). Daarna vertrok Becking op 29 september naar Java om verslag uit te brengen terwijl Harting achterbleef.
Onderweg naar Java had Becking een ontmoeting met de marineofficier die het bevel voerde over een schip wat gestationeerd was voor de kust van Nieuw Guinea en uitgerust met drie Dornier Wal watervliegtuigen. Ze bespraken de mogelijkheid van een eventuele luchtverkenning van de Eilandenrivier en de onbekende rivier om te kijken of dit daadwerkelijk twee verschillende rivieren waren. Hiervoor moest eerst toestemming komen van het hoofdkwartier in Batavia.
Ondertussen kreeg Harting de opdracht om een tweede poging te ondernemen om de Eilandenrivier te bereiken. Op 14 oktober vertrok hij waarbij ook hij de nodige tegenslag ondervond. De waterstand was echter veel lager dan de vorige keer. Toen ze bij de onbekende rivier aankwamen, bleek deze doorwaadbaar. Het lukte Harting om daarna de Eilandenrivier te bereiken. Hiermee werd vastgesteld dat Becking een nieuwe rivier had ontdekt. In het verslag van zijn verkenningstocht was Harting de eerste die de naam Becking rivier gebruikte en daarmee deze rivier een naam gaf.
Terwijl Harting nog in Tanah Merah verbleef, landde op 6 december een Dornier Wal vliegtuig op de Digoel rivier. Het hoofdkwartier van de marine had toestemming gegeven voor een luchtverkenning. Harting vroeg toestemming om mee te mogen vliegen wat werd toegestaan. Het vliegtuig vertrok in de vroege ochtend en volgde een half uur de Digoel noordelijk tot ze bij het basisbivak kwamen. Daarna zette het vliegtuig een noordwestelijke koers uit waarbij ze opnieuw een half uur vlogen tot ze een brede rivier tegenkwamen. Helaas moest de verkenning daar worden afgebroken vanwege een motorstoring en werd teruggevlogen naar Tanah Merah. Bij het intekenen van de gevlogen koers bleek de aangevlogen rivier op 53 km afstand van het basisbivak te liggen wat goed overeenkwam met de schattingen van Becking. Hiermee werd bevestigd dat er inderdaad sprake was van een nog niet beschreven grote rivier ten oosten van de Eilandenrivier. De plek waar Becking de rivier kruisde, valt samen met de plaats van het tegenwoordige Manggemahe. Een kleine nederzetting aan de mond van het riviertje de Mangge die sinds 1986 bestaat.
Tijdens latere luchtverkenningen in 1937 werd de rivierloop zowel naar boven als naar beneden gevolgd. Hierbij bleek dat de Becking rivier geen zijarm was van de Eilandenrivier maar uitkwam in de Wildemanrivier, een dwars verlopende zijtak van de Eilandenrivier. Via een delta van kleine vertakkingen maakte de Wildemanrivier verbinding met het Mappi stelsel dat weer uitkwam in de Digoel. Het water van de Beckingrivier kon op deze manier, afhankelijk van de waterstanden, zowel via de Eilandenrivier of via de Digoel afvloeien waarbij de stroomrichting van de Wildeman periodiek van richting veranderde. Iets wat de ontdekker van de Wildemanrivier al had beschreven in 1909 waarbij hij de uitmonding van de Beckingrivier zelf over het hoofd heeft gezien.
Vanaf 1938 werd de Beckingrivier dan ook vermeld op kaarten van Nieuw Guinea. Behoudens wat extra bovenlopen van bestaande rivieren, was dit de laatste grote rivier van Nieuw Guinea die ontdekt werd. Het liet ook de meerwaarde zien van luchtverkenning boven het moeizame reizen door de jungle zelf. Iets waar de expeditie later nog meer gebruik van zou maken.