Na de ontdekkingstochten in centraal Afrika eind 19e eeuw waren er weinig plekken op aarde over waar nog gebieden waren die echt in kaart moesten worden gebracht. De binnenlanden van Nieuw-Guinea hoorden in de jaren 30 bij de selecte club gebieden waarvoor dat nog wel gold. Zeker ook omdat de meeste nieuwe gebieden eerst langs de kust verkend werden en de binnenlanden veelal ongezien bleven.
Nieuw Guinea was op dat moment verdeeld in een westelijk deel dat Nederland geclaimd had, en een oostelijk deel dat aan de zuidelijke kant Brits en aan de noordelijke kant Duits was. Net als in koloniaal Afrika, waren de grenzen arbitrair bepaald en vaak rechte lijnen langs een meridiaan. In Nieuw Guinea werd afgesproken om de 141e meridiaan als grens aan te houden. Maar zo’n arbitraire grens is niet altijd praktisch. Aan de zuidkust leefde een oorlogszuchtig volk, de Marind. Die hielden regelmatig koppensnellerstochten waarbij ze zich uiteraard niet aan een meridiaan stoorden. De Britten wilden hier tegen optreden maar voorzagen problemen als de grens niet duidelijk zichtbaar was. Afgesproken werd om de monding van een rivier als herkenningspunt te gebruiken als zuidelijke grens waarbij dit zo dicht mogelijk bij de 141e meridiaan moest liggen. De Britse vertegenwoordiger sir William McGregor en de Nederlandse vertegenwoordiger J Bensbach vertrokken vanaf Thursday Island naar de 141e meridiaan en voeren vervolgens oostwaarts op zoek naar een herkenningspunt in het landschap. Ze vonden een riviertje, die daarna Bensbach rivier werd gedoopt, wat nu als officiele grens zou dienen. McGregor leverde daarmee een smal strookje grondgebied in maar stelde in ruil voor dat de uitbochting van de Fly rivier die een klein stukje over de 141e meridiaan heen ging, Brits grondgebied zou blijven. Zodoende werd de grens in 1895 officieel vastgesteld.
Geologisch is Nieuw Guinea opgebouwd uit een centrale bergrug die van oost naar west loopt met in het zuiden een brede strook moerasdelta. Vanuit de bergen verlopen meerdere rivieren naar de kust. De centrale bergrug bevat in het uiterste westen stollingsgesteente (waaronder goudertsen), vervolgens tot aan de grens geen erts van betekenis, en daarna weer veel stukken met stollingsgesteente. Op het oostelijke deel wemelt het van de vulkanen, het westelijk gedeelte heeft geen vulkanen. Wel is er langs de hele bergrug sprake van verhoogde seismische activiteit met frequent aardbevingen en landverschuivingen. Deze geologische kennis maakt duidelijk waarom de Billiton expeditie er niet in slaagde om in het concessiegebied goud te vinden. Cynisch genoeg lag het concessiegebied precies tussen twee van de grootste goudmijnen ter wereld in.
De kustlijn was op zeekaarten in kaart gebracht maar veel van het binnenland was letterlijk een witte plek op de kaart. De Nederlandse overheid besloot op advies van de latere minister president Hendrik Colijn, tot een serie verkenningstochten door het leger om de binnenlanden beter in kaart te brengen. Deze militaire exploratietochten vonden plaats van 1907-1915.
Dit viel samen met wetenschappelijke expedities die georganiseerd werden. Vanwege de veiligheid moesten deze expedities vergezeld gaan van militaire dekking. Een van de doelen die tot de verbeelding sprak was het bereiken van de besneeuwde toppen van het centrale gebergte. Het was de Nederlander Jan Carstenz geweest die in 1623 al een besneeuwde top had gezien in westelijke richting. In 1904 werd voor het eerst melding gemaakt van nieuwe sneeuwtoppen ten oosten daarvan
Het zou duren tot 1907 voordat de eerste expeditie een heel eind de zogenaamde Noord rivier opvoer en vlakbij de sneeuwtoppen eindigde. Expeditieleider Lorenz deed in 1909 een tweede poging waarbij hij zijn doel bereikte. De Noord rivier werd omgedoopt tot Lorenz rivier en de witte plekken op de kaart werden steeds meer ingevuld door gedetailleerde rivierlopen die eindigden in hooggebergte in de vorm van een aaneengesloten bergrug.
Uiteindelijk resulteerde dit in een kaart waarbij vanuit de grote rivieren, ook de kleinere uitlopers konden worden ingetekend. Ten behoeve van de Billiton expeditie werd een ingekleurde kaart samengesteld met daarop de bevaarbaarheid in vier categorieen, van zeewaardig schip tot kano.